Interview met Jan Achterbergh

May 9th, 2016

Shi van der Vaart

Lees hier het interview met Jan Achterbergh.

Kunt u kort wat over uzelf vertellen?
‘Ik ben Jan Achterbergh en ik heb vroeger wijsbegeerte gestudeerd. Daarnaast heb ik ook bedrijfseconomie (HEAO) en bestuur- en beleidswetenschappen gestudeerd. Na mijn studie ben ik meteen gaan promoveren. Ik heb een proefschrift geschreven over systeemtheorie en toen ik nog aan het promoveren was, ben ik gevraagd om hier te komen werken.’

Wat vindt u zo interessant wat betreft de systeemtheorie?
‘Systeemtheorie biedt een krachtig conceptueel kader om naar organisaties te kijken. In het boek ‘Organizations, Social Systems Conducting Experiments’ van mijn collega Dirk Vriens en mijzelf, behandelen we twee soorten systeemtheorie: de sociale systeemtheorie en cybernetica. De sociale systeemtheorie maakt het mogelijk om organisaties als sociale systemen te beschouwen. Bijvoorbeeld om te kijken naar hoe mensen communiceren, handelen in organisaties en te begrijpen waarom ze doen wat ze doen. Dat geeft je een blik op wat voor soort systemen organisaties nou eigenlijk zijn. Cybernetica biedt een algemeen en krachtig kader om na te denken over het regelen van allerhande processen. Je zou kunnen zeggen dat de sociale systeemtheorie beschrijft wat voor soort systemen organisaties zijn en de cybernetica voorschrijft hoe complexe systemen geregeld moeten worden. Als je deze twee combineert heb je dus een mooie theorie over het regelen van organisaties. Daar gaat het boek ook over en daarom ben ik aangetrokken tot het onderzoeksgebied.’ 

De twee theorieën waarop u uw boek gebaseerd heeft, zit daar ook een bepaalde filosofie achter? 
‘Ons boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel gaat over de vraag: ‘Wat zijn organisaties?’ Naar ons inzicht zijn organisaties sociale systemen die experimenteren met hun eigen zinvol overleven. Het tweede deel gaat over de vraag hoe deze organisaties ontworpen moeten worden. Hoe kun je organisaties zo inrichten dat de juiste voorwaarden worden geschapen voor hun voortdurend experimenteren? Het derde deel gaat over ‘zinvol’ overleven. Men kan organisaties op twee manieren organiseren. Er zijn organisaties die arm georganiseerd zijn. Zij achtten zichzelf niet zozeer verantwoordelijk voor de maatschappij waar zij deel van uitmaken. Er zijn echter ook organisaties die rijk georganiseerd zijn. En wij zijn eigenlijk uit op de vraag wat is rijk organiseren? Wij denken na over de vraag: ‘Hoe moet je organisaties inrichten zodat de kans zo groot mogelijk is dat ze een bijdrage leveren aan een maatschappij die mensen in staat stelt zichzelf te ontplooien? Dat is de ‘filosofie’ -als je dat woord in deze context al mag gebruiken- van ons boek.’

En u gaf ook aan dat u bezig was met een nieuw onderzoek met uw collega Dirk Vriens. Kunt u daar wat over vertellen?
‘In het nieuwe boek behandelen wij de stof die in het vak ‘Interventies in organisaties’ van de master Organizational Design & Development ook behandeld wordt. Wanneer organisaties een slechte structuur hebben, stelt het mensen niet in staat om samen te werken. Dit soort organisaties zijn vaak niet efficiënt en niet effectief.  Bovendien leveren zij geen rijke bijdrage aan de maatschappij. Het boek wat we nu aan het schrijven zijn, gaat over de vraag hoe die organisaties veranderd kunnen worden, zodat ze wél een structuur hebben die rijk is en waar voortdurend transformaties en innovaties kunnen plaatsvinden. Dat is een hele moeilijke vraag eigenlijk, want door hun slechte structuur zijn arme organisaties enorm moeilijk te veranderen. Bijvoorbeeld, omdat mensen in die organisaties over weinig autonomie beschikken, zijn ze ook weinig gemotiveerd om iets te doen voor die organisaties. De interventies die in dit geval nodig zijn, noemen wij episodische interventies in de structuur van de organisatie. ‘Episodisch’ omdat de interventie een belangrijke periode is in de geschiedenis van de organisatie. In het boek ontvouwen we een denkkader dat kan helpen bij het doen van die interventies. Dit denkkader kan mensen in organisaties helpen om een episodische interventie te bewerkstelligen. Niet alleen managers of organisatieadviseurs, maar juist ook leden van de organisatie die op de een of andere manier betrokken zijn bij die interventie. Met behulp van het denkkader kijken zij naar hun eigen betrokkenheid en de betrokkenheid van anderen bij de interventie en geven zij vorm aan de interventie. Er wordt wel eens gedacht dat interventies een zaak is van alleen managers. Dat alleen managers de ‘change agents’ zijn. Misschien is dat niet helemaal correct.’